Bovenal ‘amare’ in Fontanellato

Al een dikke twee jaar had ik geen woord Italiaans meer gesproken. Italiaanse les stokte door Covid, geen Biënnale van Venetië om te bezoeken en vakanties bleven we in Nederland. Ik miste het Italiaans spreken. Zo kwam ik bij IBO terecht met hun ideële bouwprojecten over de hele wereld en ook in Italie. Veelal gericht op jongeren maar als er 18+ staat dan val ik daar ook onder. Ik koos voor restauratie- en tuinwerkzaamheden in een klooster voor nonnen in Italië. Hier zou ik wat meer Italiaans kunnen praten dan alleen ‘un tavolo per due, per favor’.

Zus Mirjam, zelf werkzaam in het klooster Alverna in Aerdenhout wilde ook wel mee en met werkhandschoenen, oude kleren en vooral niet te veel verwachtingen kwamen we aan bij het klooster van Sorelle Maria Stella Matutina in Fontanellato tussen Piacenza en Parma. Het is een convent van maar 17 zusters, juist om een familiale sfeer te bewaren.

De andere IBO-ers komen uit Italië, Frankrijk, Spanje en nog 1 andere Nederlander. Kennismaken, wennen aan de warmte en dan maar meteen aan de gang. Deze eerste middag kies ik voor de entreehal in het redelijk koele hoofdgebouw. Schoonmaken, gaten stucken. Steigers plaatsen, ladder op en af, materialen zoeken en een beetje inkomen. Zuster Bernadette is de supervisor over de gang en wijst ons de gereedschappen en materialen maar we krijgen alle vrijheid om op eigen wijze de klus te klaren.

Image
Fontanellato
Image
Fontanellato

Sorelle Maria Stelle Matutina is een vrouwenorde die onder de bisschop valt en jonge vrouwen opleidt tot non. De ochtenden zijn voor studie en ik zie groepjes verspreid door de tuin en het gebouw in les en gesprek met elkaar. Ons is gevraagd om vooral in de ochtenden niet luid te praten. De nonnen werken niet buiten de deur, het is een contemplatieve orde. Zo’n 5 keer per dag zag ik ze naar de kapel gaan. Ik ben een early bird en sta tegen 6 uur in de ochtend op. Het klooster lijkt nog in diepe slaap maar als ik door de gangen loop op zoek naar mijn badkamer hoor ik in de verte de zusters al zingen. Achter in de kapel staan zes stoelen waar we kunnen zitten. We mogen aanschuiven wanneer we willen, weggaan wanneer we willen. Heeft een zuster door dat ik er zit dan brengt ze een zangbundel en wijst wat er gezongen wordt. In de middag werken ze in de keuken (niemand houdt van koken daarom doen ze het per toerbeurt van twee dagen), in de tuin of in het gebouw. Dat is ook het moment dat wij contact met ze hebben tijdens het werken.

In de ochtend werken Mirjam en ik meestal in de tuin en ieder kiest zo z’n eigen klussen. De Franse Lilian werkt ook het liefst buiten, Italiaanse Rosanne kiest voor de hal, Sophia wisselt van tuin naar hal en Nederlandse Dan neemt de regie bij de hal en maakt een planning voor de komende 10 dagen. Al snel lassen we de siësta in. Het is 37 graden, we beginnen om 8 uur, lunch (warme maaltijd door de zusters voor ons gekookt) is om half 2 en het avondeten (doen we zelf) om half 8.

Soms zie je houten maaltijdkistjes staan met de naam van een zuster erop. Ze eten in hun eentje, in de tuin, op een bankje, in de gang. Er is geen wifi, geen tv of radio. Het is stil, je hoort krekels of de zusters zingen. De toren van de Dominicuskerk ernaast heeft een zware klok. Om 1 en 5 uur slaat ie behalve de tijd ook de begintonen van ‘Zie ginds komt de stoomboot’ en na een paar regels komt daar ineens het Ave Maria achteraan. Mirjam en ik zingen beide liederen mee en moeten dan steeds heel hard lachen. (Later vertelt mijn moeder dat het de eerste regels van ’te Lourdes op de bergen’ zijn.) De wereld bestaat niet meer, of eigenlijk doen wij niet meer mee. We hebben genoeg aan dit werk, ritme en de verrassingen van elke dag. We hebben blauwe plekken van stoten tegen niet gewend gereedschap, pijne spieren van het zware werk, muggenbulten en een ongelooflijke honger. We rollen afgepeigerd het bed in. Met de groep en de zusters worden we steeds meer een grote familie, ieder met een eigen taak en in een volle vanzelfsprekendheid doet ieder zijn deel.

Dat de zusters geliefd zijn in het stadje merken we aan hoe vaak de deurbel gaat en de vele bedankjes die we krijgen voor het werk dat we voor il Convinto doen. Inkomsten uit de verhuur van hun gastenkamers, verkoop van zelfgemaakte honing, jam en zeep en wat donaties zijn het leefgeld voor de zusters. In de hal bij de voordeur hangt een papier met de tekst ‘Als u ons wilt helpen dan kunnen we de volgende levensmiddelen goed gebruiken, met een opsomming van rijst, suiker, aardappelen etc. Zo kan het gebeuren dat er ineens wel dertig kratten met fruit in de hal van het klooster staan. De gever is onbekend. Alle IBO-ers worden opgetrommeld de zusters te helpen bij het verwerken van de enigszins overrijpe aardbeien, citroenen en appels.

Op onze laatste avond komen de zusters tegen 8 uur – we zitten nog buiten onder de grote notenboom – met een dienblad met stukken taart en een karaf water. Ze komen afscheid nemen. Wij hebben een afscheidskado gemaakt: een cementplaquette met de woorden ‘incontrare e amare’ erop. Ontmoeten en houden van. Perdonare was niet nodig dit project, er was niets te vergeven. Ze vragen ieder het mooiste moment van deze week te noemen. Wat we vertellen ontroert de zusters en ons ook. Tranen. De gitaar wordt opgehaald, een afscheidslied gezongen en voor ons allemaal een kartonnen tasje met kloosterherinneringen met ieder een eigen bijbelspreuk.

Dat het bestaat. Zoveel stilte, aandacht en soberheid. Een plek waar gebeden wordt voor ons en voor de wereld. Waar niets anders heerst dan de zoektocht dichter bij God te komen en te bidden. Nog steeds kan ik dit niet met droge ogen opschrijven.

Image
Fontanellato

Het hele artikel is verschenen in Navolging Vandaag Jaargang 13, nr. 1. Sept. / okt. 2022.